Beenhakker mijdt De Kuip vanwege bepaalde mensen 

Geplaatst op 24 december 2015 in Nieuws

Share this…

Hij mist het. Werken met ‘die jochies’, het dollen, de trainingen, de psyche van een voetballer doorgronden, een ploeg tot het uiterste persen, ze een schop onder hun kont geven. Leo Beenhakker, de coach, de mensenmens, de psycholoog – hij die bij veel spelers tot de ziel wist door te dringen.
„Soms jeuken mijn handen, maar ik doe het niet, ik bemoei me er niet meer mee.” Afgelopen zomer nam Beenhakker (73) na vijftig jaar afscheid van het voetbal. Hij stopte, waar generatiegenoten Foppe de Haan (72), Guus Hiddink (69) en Dick Advocaat (68) de drang niet konden weerstaan en een nieuwe klus aanvaardden – voetbalverslaafd als ze zijn.
Een maandagochtend in grand café-restaurant Loos, bij de Veerhaven in Rotterdam. Beenhakker komt hier graag, het is zijn favoriete stukje Rotterdam, ontzien door de Duitsers bij de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog. Hij fietst er regelmatig, langs de Maas en door het park bij de Euromast.
Hij leunt achterover in een houten stoeltje. Hij plukt wat aan zijn wenkbrauwen en kijkt uit op het haventje. De zon schijnt voorzichtig op zijn gelaat, getekend door een lange, indrukwekkende trainersloopbaan. Een jungle, zoals hij het noemt in zijn biografie Don Leo, die in het najaar uitkwam, ter afsluiting van zijn carrière. Ruim 17.500 exemplaren zijn er al verkocht. „Ja, is dat zo?”, reageert hij koeltjes. „Dat is prima, iedereen gelukkig.”
Een jungle waar hij moeilijk afscheid van kan nemen. „Ik zeg het heel eerlijk: ik mis het. De hele week met die jongens bezig zijn. En ze proberen daar te krijgen, dat ze begrijpen wat ze in huis hebben, dat is fantastisch. Ik mis het ontzettend, dat gekloot met die gasten.”
Maar het is de vraag of hij, de pater familias van het Nederlandse trainersgilde, deze generatie nog zou kunnen raken. Hij ziet een lichting spelers die naar binnen is gekeerd. „Egocentrisch. Het gaat veel meer over ‘ik’, veel minder over ‘wij’. Ze leven veelal in hun eigen wereld.”
De sleutelgeneratie, noemt hij ze, verwijzend naar het groeiend percentage gescheiden gezinnen met kinderen. „Zij hebben op hun veertiende meerdere sleutels om hun nek hangen, voor verschillende huizen. Ze hebben niet één thuis. Dan ben je heel erg met jezelf bezig, om je te handhaven.”
Die individualisering zet zich door in het voetbal, merkt Beenhakker. Hij komt uit een tijd dat als de schoonmoeder van een speler ziek was, iedereen het wist. Er werd als groep samen naar duels toegeleefd, ze trokken buiten het veld op. Nu ziet hij vaak elf goede spelers – meer niet. „Dat is de makke van deze generatie. Met elkaar door roeien en ruiten gaan, hier gaan we niet verliezen – dat mis ik. Ik ben niet jaloers op de huidige generatie trainers.”
Zijn telefoon gaat. „Ogenblikje.” Hij loopt naar buiten. Na vijf minuten is hij terug. „Het probleem als trainer zijnde”, hij zucht eventjes en vervolgt dan, „ik heb me altijd gerealiseerd dat als ik vijf jaar ouder ben, mijn spelers weer vijf jaar jonger zijn.” Hij laat een stilte vallen. „Dat is het verhaal.”
Hij bestelt nog een cappuccino. Dan praat hij zacht, bijna fluisterend. „Laten we eerlijk zijn, ik ben 73. Moet ik een gozertje van negentien gaan vertellen hoe het leven in elkaar zit? Dat wil ik wel doen, maar je moet ook waardig blijven voor jezelf. Dat moet je niet meer dagelijks doen. Dan krijg je inderdaad het verhaal: effe bij opa langs. Dat kan niet, dat gaat niet.”
Foppe de Haan doet het wel.
„Ik vind dat heel knap en dapper. Hij is samen met Riemer van der Velde de godfather van SC Heerenveen. Hij ís Heerenveen, ook voor die spelers, dan gaat dat makkelijker. En al dat geouwehoer, Foppe mag huilen. Daar word ik helemaal gek van, dat gezeik. Die wordt emotioneel als zijn cluppie wint. Ja, mag het godverdomme?”
Waar ging het dit jaar mis bij Oranje?
„Er spelen te veel jongens die nog bezig zijn aan hun ontdekkingsreis. Het is te jong. Toen ik 21 was, was ik ook een lulletje. Die jonge jongens van nu hebben net zo veel talent als de spelers van begin 2000, of tien jaar daarvoor. De groep is door de jeugdigheid te wispelturig. Alle momenten dat Nederland succes had – in 1974, 1978, 1988, 2010 – was er niet één basisspeler bij van rond de twintig. Dat is een proces, een gaatje in de doorstroming, daar moet je doorheen.”
Dan, opeens enthousiast: „Over drie jaar zijn Davy Klaassen, Jaïro Riedewald en Kenny Tete topspelers, net als die jongens bij Feyenoord, Terence Kongolo en Sven van Beek. Ja! Kom op! Dat is het gewoon!”
U kent Guus Hiddink al sinds begin jaren zestig. Had u te doen met hem toen hij als bondscoach dit proces doormoest met deze jonge lichting?
„Ja. Dat is moeilijk.”
U heeft daar met hem over gesproken.
„Nou ja goed, dat ga ik niet weergeven hier, maar we hebben het daar wel eens over gehad toen hij eraan begon.”

Hij zucht.

Toen zei u: niet doen.

„Nou ja, vanuit mijn optiek vond ik het niet verstandig. Maar goed, ik ken ook het gevoel van wat je nu bij Foppe ziet. Ik heb ook dagen dat ik het vreselijk mis. Het is gewoon een drug, je raakt het niet meer kwijt. Het is aan Foppe om die jongens duidelijk te maken dat er godverdomme veel meer inzit dan ze tot nu toe hebben laten zien. Guus heeft hetzelfde. Dickie Advocaat wil ook nog graag. Het is zo moeilijk om voor jezelf het besluit te nemen: nee ik doe het niet meer.”
Hij kijkt even voor zich uit, de Veerhaven in. Het blijft stil. „Moeilijk.”

Hij schreef het boek voor zijn kinderen, Erwin en Mariska. „Die mij zoveel hebben gegeven, terwijl ik hen zoveel tekort heb gedaan”, schrijft hij. Ze hebben elkaar zo’n veertien jaar gemist, in een tijd dat er nog geen e-mail of Skype was, vertelt hij. „Pa zat in Mexico, dan kom je ook niet even over voor een paar dagen. Of pa zat op Trinidad. Ik wilde iets blijvends achterlaten voor die jaren dat we elkaar gemist hebben.”

Dat rusteloze, ongeduldige dat in u zit, is dat weg sinds u gestopt bent?
„Ja, dat is gaan liggen.” Hij frommelt wat met een leeg suikerzakje. „Het ongeduld kwam altijd zodra ik realiseerde dat ik met een groep geen progressie meer kon maken. Dat is mijn drang: ik wil altijd meer, er is altijd weer iets beter te doen. Ik moet doelen hebben, ik moet ergens naartoe kunnen rennen.”

Die doelen zijn nu weg

„Ja. Dat is een normaal proces.”
Dat hoort bij het ouder worden.
„Daarom. Ik ben er niet depressief onder, ben je gek. Het lijkt me nog veel erger om ouder te worden en je realiseert dat je er niet alles uitgehaald hebt. Dat geeft me de innerlijke rust. Wat anderen denken interesseert me geen reet, ik heb als lulletje rozenwater uit Rotterdam alles uit mijn carrière gehaald. Ik heb voor mijn gevoel nooit gewerkt, behalve die zes weken in Italië.”
Het dramatische WK van 1990 in Italië met Oranje, zeventig procent van alle ellende tijdens dat toernooi is nooit naar buiten gekomen, zei u toen. U neemt bepaalde zaken mee uw graf in, schrijft u nu. Het zit opgeborgen in doos 13, wat gebeurt daar mee?
Weer zacht: „Ik had een hele hoop aantekeningen, opstellingen, rapporten. Dat ben ik allemaal aan het opruimen, dus aan het weggooien. Dit boek is voor mij een goede afsluiting. Ik had daarna ook het gevoel: ik ben er klaar mee.”

Geen doelen meer.

„Nee, ik wil gewoon een rustige oude dag. Hopelijk blijf ik nog een paar jaar gezond. Ik vind het prima. Ik kan er nu redelijk goed mee omgaan.”
U had het druk, zei u aan de telefoon.

„Er spelen wat andere dingen, maar dat zijn puur privézaken. Het is oké.”
Na ruim een uur, vraagt hij: „Hoe ver ben je gozer?” Kijkt op zijn horloge. „Wat denk je ervan?”
Wat heeft het leven nog te bieden als alle hoofdstukken zijn afgesloten?
„Je privéleven. Ik ben in de gelukkige omstandigheden dat ik twee kinderen heb die dicht bij me staan, ik heb een aantal mensen om me heen die iets voor me betekenen. Dat is het belangrijkste. En los van de dagelijkse dingen, ga ik af en toe bij een wedstrijdje of training van Sparta of Excelsior kijken. Het blijft tenslotte mijn wereld.”
U vertrok in 2011 als technisch directeur bij uw geliefde Feyenoord, u schrijft dat algemeen directeur Eric Gudde u ‘te oud’ vond. Sindsdien komt u niet meer in de Kuip. Wordt dat litteken ooit nog hersteld?
„Ik ga mezelf geen pijn doen. Er zijn een paar mensen die ik niet meer wil zien. Dan ga ik het ook niet opzoeken.”
En mocht Gudde ooit vertrekken?
„Daar neem ik geen voorschot op. Ik heb sindsdien niet meer de behoefte gehad om naar het stadion te gaan. Er zijn diverse mensen geweest die getracht hebben me toch zover te krijgen, ik doe het gewoon niet. Klaar.”
U hoest veel. Hoe is het met uw gezondheid?
„Die is goed, dankjewel. Omdat ik toevallig een beetje hoest nu? Ik ben een beetje snotterig, vandaar. Wat dat betreft: alles doet het nog.”
Hij kijkt nog eens naar buiten. „Vriend, wat gaan we hier mee doen, met dit stuk?” Hij geeft zijn e-mailadres, om het artikel voor publicatie naar toe te sturen. Een hand, en weg is Leo Beenhakker.
Na een paar meter stopt hij midden op straat, draait zich half om en steekt een sigaar op. Hij loopt langs de Veerhaven, rook cirkelt boven de kade uit.

Bron: NRC.nl
  

Share this…